Eerjte Hoofiftuk. $ de heilige boeken der Indiaanén raadpleegt, zal men zien dat de Bramaanen zig niet eer in Indie verfpreidden dan toen Vichenou onder den naam van Rama in dat land zyne leer kwam prediken : dus moet men de Lamas, de Bonzes van Foë, die van Stam, van Tonquin, van Cochinchina, de Ta- lapoins van Pégu en Ara, de priesters van Ceylon, die van Egypte en van Griekenland als de opvolgers der aloude Bramaanen of hunne leerlingen befchou- wen ; en ik ben van gedagten dat de Saniasjis, eene foort van Indiaanfche Geéstlyken, alleen de waare af koomelingen der Brachmaanen zyn. Geen volk is meer aan zynen godsdienst ver kleefd dan de Indiaanén; deeze heeft by hen gee- ne verandering ondergaan zedert vyf duizend jaa- ren , dat is zedert de inftelling van de fefte van Vichenou, die veele duizenden van jaaren laater gefchied is dan de inftelling van die van Chiven : zy zyn niet minder aan hunne gewoonten verknogt, die hun zoo veele bewonderingswaardige beginze len van de natuurwet fchynen , volgens welke de oudften van alle Hammen de verfchillen beflegten , die tusfchen derzelver leden ontftaan. Men kan zig geen denkbeeld maaken van hunne afkeerigheid van — zyn werk tegens de Ketteryen, dat de kinderen van Abra ham, by Cetura verwekt, gebannen, en als door hunnen vader verlaaten zynde geworden, naar het land Mogodia, eenè flreek van gelukkig Arabic geweken waren, en d«t zy van daar tot in Indie hebben kunnen koomen. A 3